Het leven van topsporter Tony Boon (2): Opkrabbelen uit een diep dal

‘Na het schaatsseizoen heb je een rustperiode van zes weken. Toen ben ik in een gat gevallen en werd depressief. De schaatsers die zes jaar ouder waren, voelden als vrienden. Die had ik nog niet zo op school. Zij vormden me, hoe je je in een groep moest opstellen. Dat viel allemaal weg in de rustperiode.’

Dit is het tweede deel van een driedelige serie over topsporter Tony Boon uit Assendelft. Lees eerst deel 1.

Diep dal

‘Mijn klachten werden steeds erger. Ook gaf ik mezelf de schuld van de dood van mijn vader, want als het een aneurysma was geweest (wat we vermoedden voordat de daadwerkelijke doodsoorzaak bekend werd) dan had ik wellicht meer kunnen doen. Pas na een half jaar kregen we de doodsoorzaak en wist ik dat er niets aan te doen was geweest. De psychotische klachten gingen door een behandeling gelukkig voorbij en ik hoefde geen medicatie te slikken.

Ik werd doorgestuurd naar het jeugdteam in Assendelft om het verlies van mijn vader te verwerken en de omgang met mijn moeder te verbeteren. Zij komt uit Ghana en hangt sterk aan haar cultuur, ze gaat ook veel naar de kerk. Zelf ben ik niet gelovig. Vroeger gaf mijn vader haar altijd de ruimte om haar eigen leven te leiden, hij hield zich wel bezig met mij. Mijn moeder “kende” ik daarom niet zo goed.

Mijn vader en ik waren heel sterk samen. Met mijn moeder was er een mindere klik, het was lastig om elkaar te begrijpen. Bij het Jeugdteam werkte een man die ook zijn vader jong was verloren en hij had ook aan topsport gedaan. Sean werd een soort rolmodel, hij begreep hoe ik in mijn vel zat.’

Na een diep dal klom ik weer op.

Grote onbekende bij Wielerronde

‘Met taekwondo stopte ik. In zomer van 2016 ging ik meer fietsen en hardlopen. Ik wilde wel een keer de Ronde van Assendelft rijden, dat had ik als jongetje van vier jaar op een fietsje met zijwieltjes al tegen mijn vader verteld.

Ik had een sterke sprint, door schaatsen was ik heel explosief.

Bij de wedstrijd wist niemand wie ik was. Ik reed in de weken voor de ronde steeds hetzelfde rondje. Daardoor had ik een parcourskennis die niemand anders had en ik had veel geëxperimenteerd met bandendruk. Ik was 14 jaar en reed gemiddeld 36 km per uur, in de bochten 30.

Dit wordt straks een sprint. Ze weten niet wat ze overkomt.

‘Ik keek steeds achterom, net als een baanwielrenner. Ze waren niet in de buurt. Met twee handjes in de lucht ging ik over de streep. Ik dacht dat ik had gewonnen, maar iemand anders was in de ronde daarvoor al gedemarreerd. Het was mijn eerste wedstrijd bij het wielrennen, ik had het niet slecht gedaan. Het was feest natuurlijk. Ik had niet eens clubkleding, het ging beter dan ik had verwacht.’

Kampioenschap DTS 2018

Kapotte schaats

Als schaatser mocht Tony op uitnodiging steeds vaker meedoen met wedstrijden. Bij een plaatsing voor het NK in 2017 ging het voor geen meter. Na afloop zei zijn trainer ‘kijk eens of er iets is met je schaats.’ Daar bleek de schoen kapot, zodat de brug in zijn schoen was gaan vreten. De trainer reageerde: “Dan heb je het nog goed gedaan met zo’n kapotte schaats.”

Thuis hadden we niet veel geld, en moesten we prioriteiten stellen.

Een nieuwe schaats hoorde daar niet bij. Met de kapotte schaats heb ik het seizoen uitgereden.

Op strava, een sociaal netwerk voor sporters, plaatste ik een oproep toen mijn fiets kapot ging tijdens een trainingsrit. De baas van mijn vader, ook een wielrenner, regelde toen een heel mooie fiets voor mij bij Dirk Visbeek, die hem korting gaf. Dat was mijn eerste sponsordeal. Met een goede fiets kon ik lekkerder trainen en wedstrijden rijden.’

Kampioenschappen DTS 2018

Sprint

‘Ik ging toen meer langere tochten maken, en ging echt hard. Ook schaatste ik nog veel. Met fietsen begon ik te klimmen, dat wilde ik meer. Mijn coach zei: “Op het moment dat jij sprint met verse benen, dan is er niemand die het je nog lastig maakt. Maar daar gaan nog veel kilometers aan vooraf. Als je er dan al uit ligt, dan heb je niets aan een goede sprint.

Ga eens kijken bij baanwielrennen, dat is alleen sprint.

Ik had al besloten om profwielrenner te worden, baanwielrennen leek me eerst een te makkelijke uitweg. Het eerste testmoment op de baan had ik een heel goede tijd, maar omdat ik de uitleg had gemist omdat ik in een file stond, maakte ik daarna een fout waardoor ik viel. Baanwielrennen is nog geen grote sport, ik had nog niet het idee dat ik het gevonden had. Bij Harry Dekker huurde ik een fiets, waar hij nooit een rekening voor heeft gestuurd, en deed mee met het NK.

Ik werd zevende en was niet tevreden. Achteraf kwam ik net pas kijken, ik had pas een half jaar een training in de week gevolgd. Eigenlijk had ik het best goed gedaan, als ik iets scherper was geweest.

Ik kreeg de smaak te pakken van baanwielrennen.’

Hier lees je het derde en laatste deel: Op weg naar een status